zaterdag 8 maart 2014

Hoe is het om een vrouw te zijn?




Speciaal voor Ellie Bellie

Volgens het bekende gezegde leert een mens zijn vrienden pas kennen in nood. Vriendinnen leer je waarschijnlijk pas kennen op vrouwendag. Op facebook bracht een vriendin me in verwarring door me 'wonderbaarlijk begripvol' te noemen. Een groter compliment is nauwelijks denkbaar, maar de eigenschap wees volgens haar op een 'vrouwelijk kantje' aan mijn karakter, een toevoeging die eigenlijk weer afbreuk doet aan het compliment: de indruk wordt namelijk gewekt dat het begrip vreemd is aan mijn aard of geslacht, binnengesmokkeld is, wie weet in de vorm van een geboortefoutje.

Waar mijn vriendin het over had, was waarschijnlijk een eigenschap die empathie wordt genoemd, en wordt getypeerd als het vermogen om zich in een ander te verplaatsen.  Het is inderdaad een eigenschap die vooral aan vrouwen wordt toegeschreven. Zouden vrouwen werkelijk over meer inlevingsvermogen beschikken? Waarschijnlijk valt deze vraag niet goed te beantwoorden, het gaat hier immers om een 'spookeigenschap': we zitten in ons eigen bewustzijn opgesloten, ons letterlijk in een ander verplaatsen is onmogelijk. Wat wij empathie noemen, heeft waarschijnlijk heel weinig met de ander te maken, maar alles met onszelf.

# De Vleermuis in ons 

Thomas Nagel
De Amerikaanse filosoof Thomas Nagel is wereldberoemd geworden met een artikel genaamd 'What is it like to be a bat?' Hoe is het om een vleermuis te zijn? Het is een lang en ingewikkeld artikel, dat diep ingaat op een aantal complexe filosofische problemen, maar in dit verband is vooral van betekenis dat Nagel concludeert dat de vraag fundamenteel onbeantwoordbaar is: we kunnen ons niet voorstellen hoe het is om een vleermuis te zijn. Wat we, aldus Nagel, ons hoogstens kunnen voorstellen, is hoe het voor een mens zou zijn om een vleermuis te zijn, maar dat is de vraag niet. De vraag is hoe het voor een vleermuis zou zijn om een vleermuis te zijn, en om dat te weten, zou je een vleermuis moeten worden, en dat kan niet. 

Er is veel over dat artikel van Nagel te doen geweest (vandaar dat het zo beroemd is geworden); in The Mind's I, legt de wiskundige Douglas Hofstadter omstandig uit dat empathie, identificatie of hoe je het verschijnsel ook wilt noemen, niets meer is dan een vorm van projectie: zoals het beeld in de spiegel niet veel meer is dan een weerspiegeling van onszelf - een spookbeeld en geen echte persoon - zo is het mentale beeld dat wij ons vormen van de gedachten of gevoelens van een andere persoon, niet meer dan een spookgestalte van onze eigen ervaringen: uiteindelijk kunnen we ons ook niet voorstellen hoe het is om een ander te zijn, of die ander nu een vleermuis is, of een andere persoon. 

# De ander in ons 

Sommigen zeggen: Goed, dat is zo, we kunnen ons niet echt voorstellen hoe het is om een ander te zijn, maar als we dit desondanks proberen, lijkt er geen essentiële stap te moeten worden genomen, per slot is die ander ook maar een mens, geen vleermuis. We concluderen blijkbaar dat die ander daardoor ook wel dezelfde menselijke gevoelens als wij zal hebben. Die conclusie komt echter op losse schroeven te staan, als die ander niet alleen andere persoon is, maar ook van het andere geslacht. Oké, zo iemand zal ook wel menselijke gevoelens hebben, maar hoe voelen die? Hoe voelt om een vrouw te zijn? Of (indien u een vrouw bent): Hoe voelt het om een man te zijn? 

In The Opposite Sex beschrijft de Amerikaanse professor Steve Doloff hoe hij bij wijze van stelopdracht aan mannelijke en vrouwelijke studenten de vraag voorlegde wat zij zouden doen indien ze 24 uur van geslacht zouden kunnen veranderen. De resultaten waren illustratief en - voor mannen - tamelijk ontnuchterend. Terwijl de meisjesstudenten meteen aan de slag gingen, bleven veel mannelijke studenten lange tijd als verlamd naar het witte papier staren; uit de antwoorden die zij uiteindelijk toch produceerden, bleek dat zij zich het leven van een vrouw voorstelden als één grote sleur. Veel auteurs gingen vroeg naar bed, in de hoop dat de slaap snel verlossing mocht brengen.

Dit alles in tegenstelling van de vrouwelijke studenten, die tijd tekort leken te komen. Bijna alle eigenschappen die als 'mannelijk' worden ervaren, ook (of zelfs vooral) in negatieve zin, leken een sterke aantrekkingskracht uit te oefenen: kleren laten slingeren, de afwas laten staan, op straat vrouwen nafluiten, met vrienden over vrouwen praten, de studentes vonden het allemaal even prachtig - althans om het zelf eens te doen. Ik heb zelf een paar keer de proef op de som genomen, en leerlingen dezelfde opdracht gegeven. De resultaten waren niet wezenlijk verschillend: vrouwelijke leerlingen leek het idee aanlokkelijk en ze leefden zich uit in wilde fantasieën, mannelijke leerlingen reageerden onbegrijpend, of zelfs onthutst: hoe kon ik zo iets dwaas bedenken?

Sommigen zullen zeggen dat uit dit alles blijkt dat vrouwen inderdaad over meer inlevingsvermogen beschikken. In elk geval lijken ze meer aandacht te hebben voor de wijze waarop de andere sekse leeft, en zich daar ook een scherper beeld van te hebben gevormd. Uit de opstellen van de mannelijke studenten blijkt namelijk vooral dat ze geen idee hebben hoe vrouwen hun dag doorbrengen en daar ook helemaal niet benieuwd naar zijn. Het is een onthutsende gedachte. Nog onthutsender is het besef dat ook ik geen idee heb wat ik zou moeten doen indien ik 24 uur zou moeten doorbrengen in het lichaam van een vrouw. Dat vrouwelijke kantje van mij stelt niet veel voor. Het compliment was onverdiend.

Referenties:

* Thomas Nagel, What's it like to be a Bat
http://en.wikipedia.org/wiki/What_Is_it_Like_to_Be_a_Bat%3F
* Daniel C. Dennett, Douglas Hofstadter, The Mind's I, Fantasies And Reflections On Self & Soul, Bantam Books, 1981 https://www.goodreads.com/book/show/2081.The_Mind_s_I
* The Opposite Sex
 


zondag 2 maart 2014

Andere Tijgers, Andere Werelden




 # Andere tijgers 

De leeuw mag dan de koning der dieren zijn, de tijger is de keizer van onze dromen. In zijn gedicht El Otro Tigre (Engelse vertaling hier) uit de bundel Droomtijgers, voert de Argentijnse schrijver en dichter Jorge Luis Borges de tijger op als symbool voor de beperktheid van het scheppende vermogen, met name het scheppende vermogen van de taal. De tijgers uit de verhalen zijn 'sierlijk maar ook dreigend, met bloed bevlekt, op zoek naar een volgende prooi (...)'. Maar 'zoals de vergeten woorden uit vergrijsde manuscripten,  komen (deze talige tijgers) alleen tot leven als zij door mensenogen worden gelezen.'  Het woord is tijger geworden, maar trekt zich terug als het boek wordt gesloten: Borges, en met hem de lezer, zal moeten blijven zoeken naar de andere tijger: 

El otro tigre, el que no està en el verso 
De andere tijger, die niet in het gedicht te vinden is

De andere tijger is ook de titel van een verhaal van Arthur C. Clarke, vooral bekend dankzij de roman 2001, A Space Odyssey en de verfilming ervan door Stanley Kubrick. Met Clarke komen we in een heel andere denkwereld terecht. Waar Borges vooral op zoek leek naar limieten, is het verhaal van Clarke in de eerste plaats een exploratie van het begrip oneindigheid. Clarke is geïnteresseerd in de vraag wat de consequenties zijn van een begrip als oneindigheid voor kansberekening, net als de filosofe en natuurkundige Sylvia Wenmackers, die het verhaal daarom heeft vertaald voor haar blog. Het verhaal is opgezet als een tweegesprek: een zekere Webb legt ideeën voor aan zijn gesprekspartner, Arnold, die vervolgens commentaar levert. Vanuit de aanname dat het universum oneindig is, probeert Webb via strikt logische redenaties te onderzoeken wat de consequenties zijn van dit denkbeeld:

Arthur C. Clarke
"Dat betekent dat er oneindig veel sterren en planeten zijn. Dus moet, volgens de wetten van de kans, elke mogelijke gebeurtenis niet slechts één keer maar oneindig vaak optreden."

Arnold geeft schouderophalend toe, dat lijkt inderdaad voor de hand te liggen. Webb gaat verder:

“Dan moeten er oneindig veel werelden zijn net zoals de Aarde, elk met een Arnold en een Webb erop, die deze heuvel opwandelen zoals wij dat doen en die dezelfde woorden zeggen.”

Arnold vindt dat moeilijk te aanvaarden, maar ziet ook geen mogelijkheid om het te weerleggen. Webb merkt het onbehagen van zijn vriend en verklaart:

“Ik weet dat het een onthutsende gedachte is – maar dat is oneindigheid óók. Maar wat me vooral fascineert, is de gedachte aan al die andere Aardes die niet exact hetzelfde zijn als deze. De Aardes waar Hitler de Oorlog gewonnen heeft en er swastikavlaggen boven Buckingham Palace wapperen; de Aardes waar Columbus nooit Amerika heeft ontdekt; de Aardes waar het Romeinse Rijk tot op de dag van vandaag voortleeft. De Aardes, in feite, waar alle grote wat-als-vragen van de geschiedenis een ander antwoord hebben gekregen.”

We hebben dus onze dubbelgangers, die ergens in het eindeloze universum op dit moment net als wij hetzelfde doen, hetzelfde zijn, maar het volgende moment misschien niet meer. Terugkerend naar Arnold en Webb: de dubbelgangers lopen elders een heuvel op, net als de Arnold en Webb van Clarke, maar het is niet zeker dat ze aan de andere kant van de heuvel, waar het gras altijd groener is, hetzelfde meemaken. Ze kunnen ook omdraaien, de heuvel weer afdalen, of doorlopen en aan de andere kant worden opgepeuzeld door een tijger, wie weet de tijger waar Borges naar op zoek is. Het gras kan namelijk ook wel eens bloediger zijn, aan die andere kant. Immers: hoe onwaarschijnlijk dingen ook zijn, als de kosmos oneindig is, moeten gebeurtenissen zich ergens voordoen. Zolang ze mogelijk zijn, moeten ze ergens wel gebeuren.

Hugh Everett formuleerde zijn Vele-Werelden-theorie in 1957, Clarke schreef zijn verhaal vier jaar eerder, in 1953 (het gedicht El Otro Tigre werd gepubliceerd in 1960); de implicaties van de relativiteitsleer en kwantumfysica waren nu in brede wetenschappelijke kringen doorgedrongen, niet langer een speeltje van enkele zonderlingen, en de inzichten werden via verhalen en nieuwe interpretaties verder vormgegeven.


Anneke Vervoort, Andere Wereld 211

# Andere werelden

Van oudsher hebben mensen nagedacht over oneindigheid, en de idee van parallelle werelden heeft in de theologie een lange geschiedenis als verklaring voor het kwaad in de wereld, dat moeilijk te verenigen lijkt met de voorstelling van een goede God. Als er verschillende universa bestaan,  waarvan één volmaakt en alle andere onvolmaakt, zouden wij misschien gewoon pech hebben gehad en terecht zijn gekomen in dit aardse tranendal vol verdriet en lijden. Het lijkt een elegante oplossing, maar het roept de vraag op waarom God naast het volmaakte universum, ook al die andere, onvolmaakte universa heeft geschapen. Iemand als Leipnitz (1646 - 1716) zag om die reden niets in dit soort voorstellingen en kwam daarom met zijn theorie dat God de beste van alle mogelijke werelden had geschapen. 

Nietzsche
Volgens Leipnitz was het 'goede' een object van Gods wil, God kon derhalve enkel de beste van alle mogelijke werelden scheppen. Wat Leipnitz de natuurkundigen van zijn tijd kwalijk nam, was dat zij probeerden om de doeloorzaken uit de fysica te bannen: volgens Leibnitz  leidde dat tot een visie waarbij de Schepping als doelloos en zinloos werd afgeschilderd. Dat was wel het laatste probleem waar Nietzsche mee worstelde toen hij in de jaren tachtig van de 19de eeuw zijn theorie ontwikkelde van de eeuwige terugkeer van het gelijke. Volgens Nietzsche zullen de dingen exact zo terugkeren als ze zich nu voordoen: het universum volgt een kringloop. In tegenstelling tot Leipnitz, accepteerde Nietzsche dat de Schepping zinloos was: voor Nietzsche was God dood en hij vroeg zich af welke morele houding een mens dient aan te nemen tegenover een doelloze werkelijkheid. Het is een vraag waar vandaag de dag nog steeds talloze mensen mee worstelen: Wat als het leven, wat als dat hele universum waarin ze zijn geworpen geen enkele zin heeft? Voor Nietzsche staat de  eeuwige terugkeer voor het aanvaarden van de wereld zoals deze is: alles herhaalt zich, alles is zoals het is, niet goed, niet slecht, het is er gewoon, en er is geen vlucht mogelijk naar een hogere werkelijkheid.

Veel Nietzschianen (hij heeft nogal wat aanhang onder postmoderne filosofen) claimen dat Nietzsche geen kosmologische intenties had met zijn leer, dat men de eeuwige terugkeer zuiver dient te interpreteren als een illustratie van zijn moraalleer: het is een verwerping van het dualisme van goed en kwaad, van waarheid en waarden. Dat lijkt inderdaad de hoofdzaak, Nietzsche was een filosoof, geen natuurkundige, maar in sommige van zijn werken wordt de idee wel degelijk betrokken op een natuurwetenschappelijke context, en daar lijkt de voorstellingen van de eeuwige terugkeer en de kringloop ook vandaan te komen. Nietzsche was een kind van zijn tijd, bij zijn overpeinzingen gaat hij uit van een zeer klassiek, mechanistisch beeld van het universum waarbij alles draait krachtpunten (hij noemt ze ongelukkigerwijs 'kracht-kwanta') die met elkaar interfereren en in alle eeuwigheid  hetzelfde effect sorteren. Vroeg of laat, zou volgens Nietzsche daardoor de huidige situatie - constellatie van kracht-kwanta - zich opnieuw moeten voordoen, en opnieuw en opnieuw.


# De andere kant van het voorstelbare

Net als de tijger is het universum blijkbaar een dankbaar onderwerp voor onze dromen, maar terwijl de tijger door onze nachtmerries wandelt, vliegen wijzelf in onze dagdromen naar de uithoeken van het heelal. Het is daarbij steeds de vraag hoe ernstig al deze fantasieën dienen te worden genomen. Mag men kwantumeffecten zoals verschillende potenties die volgens de vele-werelden-hypothese in verschillende  realiteiten worden gerealiseerd uitbreiden tot menselijke proporties? Leef ik, zoals de Arnold en Web van Clarke, werkelijk niet alleen hier, maar ook elders? Leef ik, zoals de mens in de geschriften van Nietzsche, niet alleen nu, maar ook in een ver verleden en verre toekomst? En als dat zo is, als ik niet alleen hier en nu leef, maar ook elders, en gisteren en morgen en tot in alle eeuwigheid amen, is dat dan een geruststellende of juist angstaanjagende gedachte? 

Daarover misschien een andere keer meer, pas voorlopig op voor tijger die op de loer ligt aan de andere kant van het voorstelbare. 





Referenties:

* R. J. Hollingdale, De Draagbare Nietzsche, Prometheus, Amsterdam 1997
* Jan Bor & Errit Petersma (redactie), De Verbeelding van het Denken, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2000
* David Dekker, Nietzsches Ewige Wiederkehr - http://www.daviddekker.com/Philosophy_Nietzsche.html