maandag 1 december 2014

Luc De Vos - alsof lachen pijn doet



Je leest één regel van iemand, en je weet onmiddellijk dat je alles wilt lezen wat de schrijver geschreven heeft. Iets dergelijks schreef de filosoof Nietzsche over zijn collega Schopenhauer. Ik weet niet meer precies op welke plaats, zoals ik me ook niet meer herinner waar en wanneer ik  kennis maakte met Luc de Vos. Wat ik me wel herinner, is dat ik onmiddellijk fan werd. Waarom? Er zijn betere zangers in de wereld, zelfs in Vlaanderen, en misschien ook wel betere tekstdichters, maar de stem en de woorden van Luc de Vos wisten je te raken.

Het liedje waarvan ik flarden opving, was natuurlijk Mia, op dat moment al een echte klassieker, maar nog onbekend aan mij, een Hollander die nog niet zo lang in Vlaanderen woonde. Een wat hesige stem die opsteeg uit een keel waarlangs heel wat sigarettenrook en whiskey waren gepasseerd, vreemde boodschappen zoals de middenstand regeert het land en niemand gaat verloren en natuurlijk sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan. Mia was oorspronkelijk een B-kantje, een wat achteloos in elkaar geflantst nummer, de tekst is associatief, niet beredeneerd, de woorden lijken als bij toeval op de juiste plaats te zijn geraakt, zoals in de gedichten van zijn favoriete dichter, Lucebert. De naam Mia was verzonnen, verwees niet naar één geliefde, maar stond model voor alle onbeantwoorde liefdes waaraan hij bijna ten onder was gegaan. Oorspronkelijk was het een rocknummer, totdat een producer voorstelde om het langzamer te spelen. Die producer was ook verantwoordelijk voor het hypnotische pianomelodietje.


Zoals de meeste artiesten, leefde De Vos op gespannen voet met zijn beroemdste schepping. Sir Arthur Conan Doyle kon op den duur de naam Sherlock Holmes niet meer horen of zien, maar zijn lezers bleven vragen om verhalen rond deze speurneus. Bij optredens van Gorki bleef het publiek zeuren om Mia. De Vos kreeg een haat-liefde-verhouding met de song die hem uiteindelijk - en compleet onverwacht - de roem hadden geschonken waarnaar hij (naar ik aanneem) had verlangd. Van de weeromstuit begon hij Mia vals te spelen - spreekwoordelijk te verkrachten, zoals hij het zelf omschreef - maar dat pakte verkeerd uit: een artiest kan zijn eigen schepping niet vermoorden of verkrachten zonder zichzelf geweld aan te doen. Artiesten worden bewonderd om wat ze scheppen, niet bemind om wie ze zijn. Het publiek houdt van de schepping, niet van de schepper.

Artiesten vervreemden zich daarom vaak van hun publiek door zichzelf te zijn. Hun liedteksten zijn kwetsbaar, maar in vraaggesprekken komen ze over als opscheppers of hufters. Dat is dodelijk. Het beeld dat uit het werk naar voren komt, moet in stand worden gehouden. Om die reden krijgen artiesten vaak de raad om zich niet uit te laten over politiek geladen onderwerpen. Eigenwijs als ze zijn, doen ze dat toch, met alle gevolgen van dien. Complete Vlaamse volksstammen kieperden hun collectie platen van Jacques Brel in de vuilnisbak nadat hij zich laatdunkend had uitgelaten over Les Fla, les Fla, les Flamands. Ook De Vos liet zich een paar kwinkslagen ontvallen over Vlamingen, of althans één van hen, de welbekende Bart De Wever.

Die uitspraken werden na zijn dood snel gerecupereerd door een linkse Vlaamse krant, maar het bewuste artikel - of althans de kop - werd snel aangepast nadat duidelijk werd dat het volk, links dan wel rechts, de zanger massaal in het hart had gesloten. Zelfs de fans van Anderlecht en Club Brugge werden in Mia verenigd. Om die reden werden er ook andere berichten aangepast, met name over de omstandigheden rond zijn dood. Inmiddels is het duidelijk dat De Vos met ernstige persoonlijke problemen kampte. Waarschijnlijk heeft hij zich, op de verjaardag van zijn zoontje (het feest was in verband met de problemen uitgesteld) letterlijk de vernieling in gedronken, in alle eenzaamheid, een dood die doet denken aan die van de wereldberoemde Welsche bard Dylan Thomas, die een delirische dood stierf in een kamer van het Chelsea Hotel in New York, ver weg van huis en degenen die hem trouw waren gebleven.

Uit interviews met de zanger en uit verklaringen van mensen die hem goed hebben gekend, komt De Vos naar voren als een wat dwarse, in zichzelf gekeerde, even egoïstische als onzekere figuur die pas tot leven kwam als hij op het podium stond. Een eigenschap die je bij artiesten wel vaker tegenkomt. Op het podium zijn ze bijzonder, daarbuiten zijn het net mensen. 

Vlak nadat zijn overlijden werd bekend gemaakt, kreeg ik de vraag hoe het nieuws in Nederland was ontvangen. Geen idee. Mia is nooit een hit geweest in Nederland en in tegenstelling tot Brel werd De Vos geen late liefde van artiesten als Jerry Arean of Paul de Leeuw. Herman van Veen, die Brel salonfähig maakte in artistiekerige kringen, heeft voor zover ik weet nooit belangstelling getoond voor zijn werk. Sommigen noemden hem te kwetsbaar voor de nuchtere Hollandse ziel; de songs van De Vos zijn songs voor losers, zelfs de ironische ondertoon is melancholiek, alsof lachen pijn doet.


zaterdag 15 november 2014

Het Ultieme Afscheid



# Een eiland van hier en nu

Een goede vriendin op facebook legde me de volgende vraag voor: Wat zou je doen als de dag van vandaag je laatste zou zijn? Daar had ik zo gauw geen antwoord op: Tja, als je nog maar vierentwintig uur te leven had, wat zou je dan willen doen? De vraag werd vergezeld door een clip van de Canadese band Nickelback, getitled “If today was your last day”; nadat ik de song had beluisterd, begreep ik dat ik de vraag verkeerd had gelezen:

If today was your last day
And tomorrow was too late
Could you say goodbye to yesterday?
Would you live each moment like your last?
Leave old pictures in the past?



De boodschap die uit de song van Nickelback spreekt, heeft weinig te maken met de dood, en alles met het leven. De Romeinse dichter Horatius verwoordde hetzelfde idee tweeduizend jaar geleden zeer bondig als carpe diem, pluk de dag, oftewel: Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kan doen.

(...) dum loquimur, fugerit invida       
aetas: carpe diem, quam minimum credula postero.

(...) Terwijl wij spreken, vervliegt de jaloerse
tijd: pluk de dag, en reken zo weinig mogelijk op morgen.

Horatius was een een epicurist, een levensgenieter; persoonlijk geluk zag hij als het grootste goed in het menselijk leven en zijn voornaamste streven was het vermijden van pijn en angst, met name de angst voor de dood. Wie, zoals Horatius ons aanraadt, volledig opgaat in het heden, hoeft zich geen zorgen te maken over de dag van morgen. Ook morgen is immers een dag als vandaag.

Uit de woorden van Horatius spreekt een soort verborgen verlangen om boven de tijd uit te stijgen, om te ontsnappen aan de verdeling van de eeuwigheid in verleden, heden en toekomst. Het overwinnen van angst voor de dood, is een vorm van verzet tegen de vergankelijkheid (1). We zijn verdwaald in een oneindig universum waarin slechts héél even leven en héél lang dood zijn. Het liefst zouden we tijd en ruimte samentrekken tot een eiland genaamd hier en nu, met onszelf in het midden.



# De ongewenste bezoeker

De meesten van ons is het niet gegeven om zo onbezorgd te leven als Horatius. Wij zijn geen epicuristische Romeinen, maar opgegroeid met het christendom, een leer die het leven ziet als een voorbereiding op de dood. Het christelijke antwoord op carpe diem luidt: memento mori, gedenk dat gij sterfelijk zijt, dat wil zeggen: Verlies de dood nooit uit het oog, zorg dat je er op bent voorbereid. De zondeval bracht immers de dood in ons leven: we kunnen het eeuwige leven enkel herwinnen door de Goddelijke genade te aanvaarden. Maar dat moet wel op tijd gebeuren: Op ons sterfbed kunnen we ons nog bekeren, vergeving vragen voor onze zonden, daarna niet meer. Wie te lang wacht, zal worden geroosterd in de hel of worden verbannen naar de buitenste duisternis, daar waar geween zal zijn, en het geknars der tanden (Mattheus 8:12).

Velen van ons hebben het geloof verloren, maar het is opvallend dat ook zij die niet meer rekenen op een eeuwig leven vaak nog waarde hechten aan dit memento mori. Toen hij zijn einde voelde naderen, schreef de Leidense schrijver hoogleraar Karel van het Reve een aangrijpend artikel getiteld Mijn eigen dood. Van het Reve was ongelovig en stelt:

“(...) de gedachte dat ik over enkele jaren niet meer zal bestaan, heeft niets angstwekkends. Dat ik in de Negentiende eeuw niet heb geleefd, verontrust mij niet, en zo is het ook met de eenentwinstige eeuw.”

En toch roept de dood verzet op:

“(...) je voelt je enkele ogenblikken niet wel, en je denkt: daar ga ik. En terstond verheft zich tegen deze gedachte een machtig protest: dat gaat zomaar niet, dat komt erg slecht uit. In het algemeen heb ik geen bezwaar tegen de pijp uit te gaan, maar niet nu meteen. Er zijn nog enkele dingen die nog gedaan moeten worden, en daarom moet het sterven worden uitgesteld.”

We leven in de wetenschap dat we ooit zullen sterven, maar net als Van het Reve schuiven we die gedachte voor ons uit, alsof we op die manier tijd kunnen winnen. De dood is een ongewenste bezoeker op het feestje van het leven, ooit zullen we hem met tegenzin binnen laten, maar niet nu, niet vandaag, en nee, ook niet morgen. Het is alsof het leven zelf ons bij die gedachte ter wille tracht te zijn: zelfs mensen die te horen krijgen dat ze aan een terminale ziekte lijden, hebben doorgaans nog wel een paar maanden (of zelfs jaren) te leven. Zo iemand vertelde me onlangs over het geruststellende gevoel dat hem werd geschonken door zijn afspraken met de behandelende arts in het ziekenhuis: ze schonken hem het gevoel dat hij in elk geval  tot aan de volgende afspraak zou blijven leven. Hij vertelde ook dat hij soms uren zoek maakte met het maken van ingewikkelde toekomstplannen, niet zozeer om ze uit te voeren, als wel om de gedachte aan de toekomst levend te houden.

Maar je kunt die vraag van mijn vriendin (Wat zou je doen als de dag van vandaag je laatste zou zijn?) ook anders lezen, namelijk op de manier waarop ik haar in eerste instantie las: Wat zou je doen als je zeker wist dat de dag van vandaag je laatste is? Wat als je nog maar 24 uur te leven zou hebben?

Die vraag lijkt een totaal andere situatie te scheppen. Voor ingewikkelde plannen is geen tijd meer, de laatste wens moet snel in vervulling kunnen gaan. Wat doen mensen die de dood recht in de ogen zien?  Men zegt dat soldaten in de loopgraven vaak naar hun geslachtsdeel grijpen. Het lijkt geen onlogische wens om in je laatste momenten op aarde nog één keer de sensatie van een orgasme te willen beleven, toch schijnen ter dood veroordeelden, afgaande op verslagen, niet erg bezig te zijn met gedachten aan seks in de aanloop naar de executie; sommigen zijn spraakzaam, anderen zwijgzaam, sommigen vragen om vergiffenis of een laatste sigaret, anderen blijven tot op het laatste moment zinnen op manieren om onder het onvermijdelijke uit te komen.


# Sterven is niets ...

Verhalen als die van terminaal zieken die toekomstplannen blijven maken en terdoodveroordeelden die zich tot aan het schavot blijven verzetten tegen de voltrekking van het vonnis, geven aan hoe sterk de mens aan het leven hecht. Men zegt wel dat met het verdwijnen van de verhalen over dood en verdoemenis uit de opvoeding, de angst voor de dood is verschoven naar angst voor het sterven: zij die geloven, geloven in een hemel, niet langer in een hel, zij die niet meer geloven, rekenen op een eeuwige vergetelheid. Niet de dood grijpt ons naar de keel, maar het afscheid van het leven. De gedachte dat de wereld gewoon blijft bestaan nadat wij er uit zijn verdwenen, heeft iets ondraaglijks. Het is niet de vergetelheid van de dood die wij vrezen, maar de wetenschap dat we bij het ultieme afscheid alles moeten achterlaten. Sterven is niets, maar afscheid nemen doet pijn. 

Dimmi tu addio, se a me dirlo non riesce.
Morire è nulla; perderti è difficile.

- Umberto Saba

 Voor Romina

***

Noot:

* (1) Horatius bedrijft levenskunst, geen metafysica, maar wat zijn gedichten gemeen hebben met metafysische theorieën uit verleden en heden, is de wens om de angst voor de dood weg te nemen en het idee van een tijdloze, kosmische eenheid; dezelfde verlangens spreken uit van veel Oosterse filosofieën, zoals die van Lao Tse rond het Tao, en liggen ook ten grondslag aan diverse recente, semi-wetenschappelijke theorieën als het eindeloos bewustzijn van de Nederlandse cardioloog Van Lommel (hierover later meer).

Literatuur:* Pierre Pradervand, Messages of Life from Death Row, Cygnus Books, 2010
* Karel van het Reve, mijn eigen dood, in: De Ondergang van het Morgenland, Van Oorschot, 1990




zondag 25 mei 2014

Stemmen (in je hoofd)





Verkiezingskoorts (3)

Zoals het lichaam ontwenningsverschijnselen vertoont wanneer het een aangename gewoonte moet opgeven, zo vertoont het ook rare kuren als het tot onbekende handelingen wordt gedwongen. Voor mij is stemmen zo'n handeling. Dagen voor de stembusgang, loop ik al rond met de angst dat het hopeloos mis zal gaan. Vroeger, in de tijd van het rode potlood, was er niets aan de hand. Je kreeg een stembiljet en een potlood, en niemand kon controleren wat je uitspookte achter dat gordijn. Bovendien ben ik opgegroeid in Nederland, waar stemmen niet verplicht is. Als het misgaat, doe je gewoon of je neus bloedt. Maar in België moet je in dat geval om hulp roepen, want stemmen is een burgerplicht en wie daaraan verzaakt, hangt mogelijk een zware straf boven het hoofd. Goed, hier en daar lees ik dat verzakers niet zullen worden vervolgd, maar dat kan evengoed een poging zijn om mensen in de val te lokken: boetes spekken immers de staatskas. Mij maken ze niks wijs. 

In laatste uren, minuten, seconden probeer ik mezelf voortdurend gerust te stellen: Ach, in het verleden is alles toch steeds goed gegaan? Maar dan snauwt dat stemmetje in mijn hoofd weer: Ja, maar toen werd er gestemd met dat rode potlood, begrijp dat nou! En bovendien: het verleden biedt geen enkele garantie voor de toekomst. Eerder het tegendeel: Het gaat met zo'n elektronische stemming gegarandeerd een keer fout, en hoe langer het goed gaat, hoe groter de zekerheid wordt dat uitgerekend jij het slachtoffer zult zijn.

De angst voor elektronica, hangt volgens sommigen samen met het verlies aan autonomie dat je als individu ervaart. Als kiezer ben je overgeleverd aan de grillen van de apparatuur die voor jou het werk doet. De angst is groter naarmate de vertrouwdheid met de apparatuur kleiner is. Het besturen van een auto blijkt statistisch gevaarlijker dan het reizen per vliegtuig, maar de automobilist heeft het idee dat hij de situatie (letterlijk) in de hand heeft. Hoog in de lucht, boven de wolken, zit je gevangen in een vreemde kooi waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Het gaat niet vaak mis, maar als het mis gaat, gaat het faliekant mis.

Dat is natuurlijk precies het idee waarvoor ik bang ben: Ik zie me daar staan, gevangen achter het gordijn, starend naar de computer die dienst weigert. Je staat daar, verstijfd van schrik, als een konijntje voor een lichtbak. Om hulp roepen is eigenlijk ook geen optie, want je zult op z'n minst een reprimande krijgen. Of nog erger: Men zal medelijden met je hebben. Men zal je hoofdschuddend aanstaren en je met een kinderstemmetje uitleggen hoe het een en ander in zijn werk gaat (Ach, lukt het niet, kom maar, het is heus niet zo moeilijk hoor!). En dan zul je zien dat je de uitleg niet begrijpt.

Maar goed, ik heb gisteren gestemd. Het viel inderdaad reuze mee. Maar dat is natuurlijk slechts uitstel van executie: de volgende keer gaat het gegarandeerd fout. 


donderdag 15 mei 2014

De Oneindige Bibliotheek




# De echo van de oerwereld

Als kind heb ik een tijdje in de veronderstelling verkeerd dat alle talen verschillend werden gesproken, maar hetzelfde werden geschreven. Ooit was de taal voor eens en voor altijd op schrift vastgelegd, zo redeneerde ik, maar al babbelend waren we steeds verder van de oorsprong afgedwaald. Dezelfde gedachte lijkt mensen parten te spelen wanneer ze - bijvoorbeeld op straat - worden aangeklampt door iemand die geen Nederlands (of enige andere bekende taal) spreekt. Hoe leg je zo iemand uit waar het gemeentehuis is? Velen hebben de neiging om lang-zaaam en zeer na-druk-kelijk te gaan spreken. Het is een aantrekkelijk idee om te denken dat alle talen niet meer dan verbasteringen zijn van een oertaal waarvan we allemaal de echo horen weerklinken, indien de woorden maar duidelijk genoeg worden gearticuleerd. 

Bij het verklaren van woorden is het populair om de semantische geschiedenis van woorden in omgekeerde richting te volgen, en daarbij een grotere waarde toe te kennen aan oudere betekenissen. Grieks en Latijn staan daarbij in hoog aanzien. Maar sommigen willen nog verder gaan en dat heeft geleid tot reconstructies als het Proto-Indo-Europees, de hypothetische voorouder van alle Indo-Europese talen. We zijn dan al voorbij de Toren van Babel, die leidde tot de verspreiding der volkeren en de onderlinge onverstaanbaarheid van hun talen. In de morosofie, de waanwijsheid, zijn fabelachtige theorieën omtrent de oorsprong van het verschijnsel taal, zoals de theorie dat de menselijke taal zijn oorsprong zou vinden in het gekwaak van kikkers. Het allereerste spoor van taal was waarschijnlijk een betekenisloos geluid dat weergalmde in de eindeloze leegte van de stilte. 

# De Bibliotheek van Babel

Het is natuurlijk een illusie dat men ooit het taalkundige nulpunt zou kunnen bereiken, reconstructies van prototalen zullen altijd hypotheses blijven. De ongeveer 7000 talen die vandaag de dag nog als moedertaal worden aangeleerd, vormen slechts een fractie van het de talen dat ooit hebben  bestaan, in gesproken dan wel gekrabbelde vorm. In zijn verhaal La Biblioteca di Babel (De Bibliotheek van Babel) geeft de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges een beschrijving van een imaginaire bibliotheek die alle boeken bevat die ooit hebben bestaan. Het verhaal begint (in de vertaling van Barber van de Pol) als volgt:

“Het heelal (dat anderen de Bibliotheek noemen) bestaat uit een onbepaald en misschien oneindig aantal zeshoekige galerijen, met in het midden immense luchtkokers die zijn omringd door zeer lage balustrades. Vanuit iedere zeshoek zijn de lagere en hogere verdiepingen te zien: eindeloos”.

Jorge Luis Borges
Het gaat in dit verhaal dus enkel over boeken, over geschreven taal, de meeste talen die bestaan of ooit hebben bestaan werden niet geschreven, enkel gesproken. Men zou waarschijnlijk door de eindeloze luchtkokers moeten vallen om de resonantie op te vangen van de oneindige woordenrijkdom van alle ooit gesproken talen. 

Talen ontstaan uit andere talen, woorden wippen over van taal naar taal. Betekenissen ontstaan niet in een vacuüm, woorden ontlenen aan hun linguïstische context, aan de dwarsverbanden in de oneindige bibliotheek: hun betekenis verschilt van de betekenissen die ze ooit gehad hebben, en ook van de betekenissen die ze in de toekomst zullen aannemen. Betekenis ligt dus nooit vast, is een proces dat zich niet laat betrappen (1). Maar als wij slechts een fractie kennen van alle woorden, en alle betekenissen die hebben bestaan en ooit zullen bestaan, roept dit de vraag of de betekenissen niet volkomen willekeurig zijn. Zijn de dwarsverbanden die wij leggen in de oneindige bibliotheek door ons bedacht, of beantwoorden ze aan dieperliggende, reëel bestaande structuren. Anders gezegd: ontdekken wij een orde in de woordenbrij, of leggen wij deze orde op? 

# De Chinese Encyclopedie

Laten we even terugkeren naar Borges. In een essay uit 1942, El Idioma analitico de John Wilkins, beschrijft hij een alternatieve taxonomie (indeling) van het dierenrijk, die volgens Borges bij toeval door Wilkins is ontdekt in een Chinese encyclopedie, getiteld Emporio celestial de conocimientos benévolos, wat men enigszins vrij zou kunnen vertalen als De hemelse warwinkel van welwillende wijsheid. Volgens de encyclopedist kan het dierenrijk worden verdeeld in dieren (2): 

a) die de Keizer toebehoren,
b) gebalsemde,
c) tamme,
d) speenvarkens,
e) sirenen,
f) fabeldieren,
g) loslopende honden,
h) die in deze indeling voorkomen,
i) die in het rond slaan als gekken,
j) ontelbare,
k) die met een fijn, kameelharen penseeltje getekend zijn,
l) et cetera,
m) die juist een kruik gebroken hebben,
n) die uit de verte op vliegen lijken.


Michel Foucault schrijft, in het voorwoord van Les Mots et les Choses dat hij bij het lezen van de indeling spontaan in lachen uitbarstte. Dat zal misschien meerdere mensen zijn overkomen, maar het bijzondere was de reden voor Foucaults schaterlach: hier meende hij het ultieme bewijs aan te treffen voor zijn persoonlijke opvatting dat indelingen - zowel taalkundige als wetenschappelijke - berusten op willekeur. Immers: geen enkele westerling zou ooit een dergelijke indeling hebben kunnen bedenken, maar voor een Chinees klonk deze indeling blijkbaar volkomen aanvaardbaar, volkomen 'rationeel'. Een indeling als deze bewees, in de ogen van Foucault, dat ook aan de befaamde Westerse rationaliteit irrationele aannames ten grondslag liggen. Rationaliteit is, anders gezegd, niet meer dan Westerse irrationaliteit. 

M.C. Escher - Waterval
# Onmogelijke werelden

Wat Foucault ontging, was dat het essay van Borges een hoax was, een verhaal verkleed als essay. De indeling was ontsproten aan het brein van Borges, niet dat van een Chinese encyclopedist. Als er al iets uit het 'essay' van Borges valt af te leiden, staat dit haaks op wat Foucault (en zijn volgelingen) eruit menen te moeten afleiden. De historicus Keith Windschuttle noemt het gemak waarmee naoorlogse academici de authenticiteit van de indeling hebben aanvaard, een onweerlegbare aanwijzing voor het intellectuele verval binnen de academische wereld (3), met name binnen de menswetenschappen (waar Foucault het in de eerste plaats over had): het gemak waarmee Foucault Borges op diens woord gelooft, is een perfecte illustratie van het postmoderne geloof dat waarheid een 'social construct' is, een min of meer toevallig tot stand gekomen denkbeeld dat in een bepaalde historische en sociale context functioneert (totdat het wordt vervangen omdat het is uitgewerkt). 

Wat voor betekenis en waarheid geldt, geldt uiteindelijk ook voor de werkelijkheid: denken wordt in de zin van Foucault (en vooral diens volgelingen) niet langer het ontdekken van de werkelijkheid, maar het bedenken of construeren ervan. In die visie doet het eigenlijk niet ter zake of een alternatieve taxonomie authentiek is, dat wil zeggen: aangetroffen in een Chinese encyclopedie of niet. De historische context en het tijdstip worden enkel verplaatst: het was geen Chinese encyclopedist in een ver verleden, maar een Argentijnse schrijver in het hier en nu die de indeling op schrift stelde. 

Borges was zeer sterk geïnteresseerd in de relatie tussen taal en werkelijkheid (merk dat hij het heelal typeert als iets wat door anderen de Bibliotheek wordt genoemd) en onmogelijke voorstellingen, inclusief fabeldieren en imaginaire tijgers die door zijn gedichten liepen, waren bijna een persoonlijke obsessie. De werelden die hij beschrijft, doen op een bepaalde manier denken aan de onmogelijke werelden die door M.C. Escher werden getekend. Bij beiden gaat het om werelden die wel kunnen worden verbeeld, maar nooit ontdekt, omdat ze niet kunnen bestaan. In de eindeloze Bibliotheek (door sommigen het Heelal genoemd) zijn sommige trappen onbegaanbaar: wie ze tracht te beklimmen, valt in een koker van betekenisloosheid.  


Noten: 

(1) Iemand als Derrida leidt zijn theorieën omtrent het uitstel van betekenissen ook af van deze 'semantische stroom': woorden verwijzen voor hem niet naar enige buitentekstuele werkelijkheid ("Il n'y a pas de hors-texte"), maar enkel naar andere woorden; een betekenis ligt daardoor nooit vast.


zondag 11 mei 2014

Verkiezingskoorts (2) - De Ark van Tobback




I - Het verdriet van Links

Eén van mijn voorspellingen voor de komende verkiezingen was dat de socialisten beter zullen scoren dan verwacht. Ik beriep me daarbij op de ervaring dat kiezers in het stemhokje vaak gehoor geven aan de stem der gewoonte: ze stemmen bij voorkeur op de partij waarop ze in het verleden ook gestemd hebben. Er is nog een reden waarom ik in een (relatief) gunstig resultaat voor de socialisten geloof: ze zijn goed in verkiezingsretoriek. 

Jort Kelder
In een gesprek met de fractieleider van de PvdA, Diederik Samsom, wees journalist Jort Kelder (de man met de bretels) er op dat socialisten vaak rond verkiezingen pieken. "Jullie verleiden de kiezer door mooie beloftes te doen," aldus Kelder, "maar na de verkiezingen gaat jullie populariteit telkens weer razendsnel naar beneden omdat van al die mooie beloftes niets in huis komt." Veel beloven en weinig doen. Samsom, normaal niet op zijn mondje gevallen, zat er wat beteuterd bij. Natuurlijk sputterde hij tegen, maar Kelder had zijn huiswerk goed gedaan en wees op de resultaten uit de laatste decennia. Onder Wouter Bos, Job Cohen en Wim Kok was de partij telkens uit een diep dal geklommen ... en vervolgens weer even diep afgegleden. Kok hield het wat langer vol dan de anderen, overleefde zijn eerste ambtstermijn, maar daarna ging het compleet fout: Fortuyn grondvestte zijn imperium op de puinhopen van paars. Kelder voorspelde dat het onder Samsom niet anders zou gaan: de zege van Samsom zou een puinhoop worden. 

Vlak na de val van het kabinet (april 2012) was de PvdA in de peilingen tot onder de grens van 20 zetels gezakt, maar bij de verkiezingen (in september) kwam de partij uit op 38 zetels, een doorslaand succes. Uit figuur 1 valt af te leiden dat de winst in de laatste aanloop naar de verkiezingen werd geboekt: in de laatste vier weken klom de PvdA  van 16 naar 38 zetels. Het was de retoriek van Diederik Samsom die het 'm deed. Inmiddels (ruim anderhalf jaar later) is de partij in de peilingen teruggezakt tot een historisch minimum van 12 zetels.


Ook elders lijken de socialisten een abonnement te hebben op het jojo-effect. De populariteit van Hollande (what's in a name) begon onmiddellijk na zijn verkiezing te kelderen en zit twee jaar later op een historisch minimum. Maar het beste voorbeeld is wellicht Tony Blair. De landslide, de verpletterende overwinning die hij in 1997 behaalde, wordt door velen tegenwoordig gezien als een vergiftigd geschenk, het ergste wat  Labour kon overkomen: er werd veel meer van de partij verwacht dan zij te bieden had. Blair dankte zijn overwinning volgens commentatoren aan het neoliberale beleid van Margaret Thatcher; zij had een aantal onpopulaire maatregelen getroffen die vooral in het noorden van Engeland en in Schotland pijnlijk werden gevoeld. Men hoopte dat Blair een krachtig relancebeleid zou starten, maar onder Blair zakte het Verenigd Koninkrijk enkel verder weg, ook het Noorden van Engeland, ook Schotland. Het verleidde de voorzitter van het extreemlinkse Rood tot een artikel in Knack getiteld Don't blame Maggie: het  grote verdriet van links

II - Na ons de zondvloed

Natuurlijk zijn socialisten niet de enigen die met mooie beloftes naar de kiezer stappen, alle politici maken zich daar schuldig aan, maar socialisten beheersen het spelletje beter (en zijn er ook wat brutaler in). Waar ze ook goed in zijn, is het zaaien van angst en verwarring. Een wonder is dat niet, schone beloftes en onheilsprofetieën horen bij elkaar. De Bijbel eindigt met de Openbaring van Johannes, een Apocalyptische onheilstijding waarin echter ook de belofte is vervat dat de gelovigen zullen worden gered. De socialisten hebben die  boodschap goed begrepen. Louis Tobback wist het verlies na het Agusta-schandaal voor zijn partij te beperken door de kiezer te waarschuwen voor wat hem te wachten stond indien de liberalen aan de macht zouden komen. Ze zullen uw pensioen afnemen! Zonder God is alles geoorloofd, schreef een groot auteur ooit. Zonder de Ark van Tobback zouden we allemaal verdrinken.

Er werd voorspeld dat deze verkiezingsstrijd de vuilste uit de geschiedenis zou worden. Hoewel de meeste slagen die worden uitgedeeld inderdaad onder de gordel zijn, is er van ware strijd amper sprake. De verliezers lijken zich bij hun nederlaag te hebben neergelegd en richten zich op het aanbrengen van zoveel mogelijk schade aan de verwachte winnaar. Het lijkt op het gedrag van een verslagen bokser die nog gauw even in het oor van zijn tegenstander bijt alvorens te worden uitgeteld. We worden voortdurend bestookt met onheilsboodschappen. Oudgedienden, vakbondslieden, militanten, bevriende journalisten,  acteurs, schrijvers, iedereen deed mee. En telkens is de boodschap: Pensioenen, uitkeringen, de index, ze gaan eraan. Het culturele leven - ook dat gaat eraan. En dat gaat zo al een jaar of twee. Het zou kunnen dat men het tegenoffensief om de opmars van de N-VA te stuiten te vroeg heeft ingezet. Dreigementen zijn als batterijen, ze hebben een beperkte levensduur, en net nu het er op aankomt, lijken de batterijen leeg. 

Maar er is natuurlijk ook iets anders aan de hand. De maatschappelijke strijd gaat nog steeds tussen links en rechts (lees er de internetfora maar op na), maar de strijd om de gunst van de kiezer wordt vooral op de vleugels uitgevochten. Het antwoord van Tobback (en ook van iemand als DeMeester, de voorzitter van Rood) op het verdriet van links, was uitgerekend een ruk naar links: de zogenaamde Derde Weg van mensen als Blair en Schröder (en Steve Stevaert) was een doodlopende weg, het socialisme moest weer echt socialistisch worden, echt links. Maar waar Bruno naartoe wilde, zat de PVDA+ al, en die partij lijkt de Sp.a nu de nodige kiezers af te snoepen. Hoe bestrijd je een echt linkse partij, als socialist

Bruno kan natuurlijk niet gaan roepen dat de communisten niet deugen, daarvoor zijn de overeenkomsten tussen beide partijen te groot: hoofddoekjes, vermogensbelasting, de magische één procent die financieel moet worden uitgekleed in het belang van de gemeenschap, Bruno en Peter zingen voortdurend hetzelfde liedje. Misschien moet Bruno maar eens gaan praten met Diederik Samsom: de steile opgang van zijn socialistische partij, ging gepaard met een afgang voor de echt linkse partij van Emile Roemer. Halverwege week 36, ruim een week voor de verkiezingen, kwamen zij elkaar tegen, op een procent of 23. Daarna bleef Diederik stijgen, en ging Emile de Dieperik in.